SNIPPERS VAN EEN UNIVERSUM
Naar aanleiding van de tentoonstelling ‘Niet doen, maar
toch’ van John van de Rijdt bij Galerie Block C, te Groningen, 14.05.16 - 18.06.16.
“Vanuit mijn met zonlicht gevuld atelier, vanuit deze tijdruimte, ga ik nu
langzaam in gedachten terug naar een nooit begonnen, onbeweeglijk niets, zonder
tijd en ruimte. Vanwaar, uit dit niets, er
een enorme oppervlaktespanning ontstaat dat het eerste moment in zich
draagt. Hieruit maakt zich het eerste deeltje los; het eerste element. Door wetmatigheid en willekeur treffen vervolgens de vele losse elementen
elkaar en vormen clusters, waarna deze nieuwe elementen op hun beurt weer
samenklonteren. Zij verenigen zich tot een
organisch geheel, waarin alles in harmonie is met het doel. Hieruit is alles ontstaan, tot aan dit schilderen, (schrijven).” (John van
de Rijdt, 2014)
John van de Rijdt gaat in zijn werk uit van
twee fundamentele houdingen: observeren en construeren. Hij observeert de
dagelijkse werkelijkheid, maar registreert ook zijn eigen reacties op hetgeen
hij waarneemt. Dit ‘visueel- en denkmateriaal’ gebruikt hij dan om beelden te
maken die in elke decade van zijn leven enigszins andere kenmerken hebben. Zijn
oeuvre toont dan ook de fases van zijn eigen beeldend universum dat geleidelijk
aan de gewenste vorm aanneemt.
Hoe nauwkeurig John van de Rijdt ook in zijn dagelijkse omgeving rondkijkt, hij heeft deze nooit rechtstreeks gekopieerd, omdat hij er kritisch tegenover staat. Altijd heeft hij naar een andere, onafhankelijke werkelijkheid verlangd, zonder de beperkingen, geboden en verboden, waarvan hij zich los wilde maken. Eerst gebruikte hij nog sommige fragmenten van zijn omgeving, maar ging op den duur over op abstracties en zette ook onafhankelijke krachten in, zoals het licht van de zon of het toeval van dobbelstenen, om zijn werk te realiseren.
Hoe nauwkeurig John van de Rijdt ook in zijn dagelijkse omgeving rondkijkt, hij heeft deze nooit rechtstreeks gekopieerd, omdat hij er kritisch tegenover staat. Altijd heeft hij naar een andere, onafhankelijke werkelijkheid verlangd, zonder de beperkingen, geboden en verboden, waarvan hij zich los wilde maken. Eerst gebruikte hij nog sommige fragmenten van zijn omgeving, maar ging op den duur over op abstracties en zette ook onafhankelijke krachten in, zoals het licht van de zon of het toeval van dobbelstenen, om zijn werk te realiseren.
De wereld beschouwen, vereist soms letterlijke isolatie van de buitenwereld, waarmee John van de Rijdt al in de jaren zestig op de academie begon. Daar bouwde hij een cabine, volgens zijn eigen lichaamsmaten. Eenmaal in de cabine, die als een camera obscura werkte, kon hij het gebeuren op de academie, weliswaar op de kop, aan zich voorbij zien trekken. Hij verzette zich namelijk tegen de regels op de academie, hoewel hij nog binnen een kunstopleiding tot eigen werk trachtte te komen. Hierbij hanteerde hij het ook nu nog geldend adagium: ‘ik doe niet mee, maar toch…’ De cabine zorgde ervoor dat het licht de buitenwereld vormgaf, maar isoleerde de jonge kunstenaar ook voldoende om als een ‘eerste levens-cel’ het begin van zijn ontwikkeling als kunstenaar te garanderen.
Het idee
van de cabine kwam voort uit de vissershut die de grootvader van John van de
Rijdt aan de Afsluitdijk had gebouwd. Daar viste hij met een totebel (kruisnet)
op kleine spieringen om van de opbrengst hiervan een groot gezin te onderhouden. De eigenzinnige,
vrije levenswijze van de grootvader diende als voorbeeld voor de kleinzoon die
alle conventies van zijn milieu en opvoeding achter zich wilde laten. Toen hij zich
na de academie op het etsen toelegde, voelden al snel ook de regels van die
techniek als beperkend aan. Dus knipte hij vanaf de jaren zeventig zijn
etsplaten in vele, verschillend gevormde snippers die hij na het ininkten met
een pincet op een ondergrond legde en afdrukte. In die tijd zag John van de
Rijdt niet alleen de moderne maatschappij als zeer gefragmenteerd, maar ervoer hij
ook zijn eigen sociale rollen als een versnippering van zijn persoonlijkheid. Op
de een of andere manier moest er toch een samenhang mogelijk zijn! De
gevarieerde composities van zijn etsen kunnen dan ook als metaforische pogingen
worden opgevat om een omvangrijker geheel te bereiken, indachtig de wijze les
van zijn grootvader: “als ik één visje kan vangen, kan ik de hele zee leegvissen”.
Met diezelfde snippers bleef de kunstenaar zo’n twintig jaar grote bladen
grafiek (80 x 105 cm) maken, waarvan elk exemplaar het moment verbeeldt dat de
snippers in een bepaalde orde bijeenkwamen. Toen de rol van de grafiek leek te
zijn uitgespeeld, begon John van de Rijdt te schilderen.
De eerste
schilderijen aan het begin van de jaren negentig, waren nog figuratief en
toonden de directe leefomgeving van de kunstenaar. Al gauw kreeg hij echter
last van de figuratie. Die vertelde een ‘verhaal’ dat volgens hem te klein en
te privé was om ook toegankelijk te zijn voor anderen. Hij wilde naar een
universeler beeld en ging vanaf 2000 de figuratie van zijn eerder werk weg-schilderen.
In elk bestaand schilderij koos hij details uit die hij interessant vond en
vulde de tussenruimte met een grijsblauwe of grijs roze kleur die als een mist
overkomt, waarin de ritmisch geordende snippers veelkleurig oplichten (Neurotransmissie, 2007). Hier verkregen
de snippers, die al in de etsen figureerden, een nieuwe rol. Het weg-schilderen
zorgde ervoor dat het verhaal op de achtergrond trad, maar door de snippers
onderhuids nog voelbaar bleef, analoog aan onze levensvisie die al onze nieuwe
ervaringen van de werkelijkheid mee kleurt.
Het weg-schilderen
was voor John van de Rijdt ook een belangrijke stap op een eigen weg die hij
nog niet kende. Al vroeg wist hij echter dat hij geen vooropgezet plan wilde
hanteren. De richting die zijn leven en werk moesten gaan, voelde hij wel, maar
de weg zelf moest proefondervindelijk gevonden worden. In die tijd speelde het
leven van John van de Rijdt zich voornamelijk af in zijn atelier dat de plaats
van de vroegere cabines innam. Langzaamaan werden de snippers in de
schilderijen groter en rechthoekig. Zittend in het vrijwel lege atelier
observeerde de kunstenaar hoe de zon de raamopeningen op de achtermuur
projecteerde. En omdat dit schouwspel gedurende de dag steeds verandert, legde
hij het verloop van het licht per schilderij vast in 16 vlakjes die als frames
van een film werken (vierluik, Alleen met
het zonlicht, 2013). De zon zorgde voor de verschillend gevormde projecties
van het licht en soms ook voor schaduwen van de meubels in het atelier; de taak
van de kunstenaar werd nu om dit schouwspel te ordenen en in schilderijen te
vertalen. En ook dit deed John van de Rijdt zo direct mogelijk door de breedte
van zijn blokkwast te gebruiken om de vakjes en de projecties erop steeds met
één streek lichtere verf op een donkerder ondergrond aan te brengen.
Voor het eerst kon hij in deze schilderijen de belangrijkste elementen van zijn wereld samenvatten en deze zodanig aan anderen tonen dat ook zij het in isolement observeren van abstracties als licht, schaduw en ruimte konden meebeleven en de universele oorzaak van dit alles konden vermoeden. Van daaruit werd het gemakkelijker om de nog verhalende aspecten van lichtprojecties en schaduwen los te laten. Eerst vermenigvuldigde de kunstenaar de vlakjes die de projecties droegen en maakte doeken met indelingen van 32 en 64 vlakjes (Licht zoekt materie, 2013), waarbij hij besefte dat hij min of meer tot de snippers was teruggekeerd. Deze keer miste hij echter geen vooropgestelde samenhang meer; de fragmenten werden bouwstenen voor zijn nieuwe orde.
Het leek erop dat het werk zelf de kunstenaar dwong om los te komen van zijn biografie en maatschappelijke omstandigheden en hem in staat stelde om te experimenteren met de constructie van een puur schilderkunstige werkelijkheid. Nu trad het verlangen naar het onbegrensde universum, waarin alles door wetmatigheid en toeval ontstaat, ook sterker op de voorgrond. Daarom gebruikte John van de Rijdt dobbelstenen bij het bepalen van alle horizontale/verticale indelingen en kleurvariaties van de vlakjes die samen de composities van de schilderijen uitmaken (The Joy of One, 2014). De afwisseling van de aaneen gepakte fragmenten zorgen voor een all-over structuur, waardoor de schilderijen hun mistachtige licht en bescheiden kleur verliezen en een sterker kleurkarakter vertonen (Patroon, 2015). Er was nog slechts één stap nodig om de bredere en smallere, horizontaal en verticaal gerichte snippers vrij te laten zweven in de nachtblauwe ruimte van zijn recent werk (tweeluik, Nachtvlinder, 2016). In deze schilderijen, die een grote vanzelfsprekendheid hebben, twinkelen de snippers als sterren in het diepe blauw dat, net als de nachtelijke hemel, verschillende kleurconcentraties kent.
Hoe deze nieuwe fase verder gaat, is niet te voorspellen, maar de observaties en constructies van al die jaren hebben duidelijk hun vruchten afgeworpen. John van de Rijdt kan zich gaan concentreren op het samenvallen van zijn denken over het universum met zijn eigen werkelijkheid, waarvan hij het karakter nu door en door kent. En ook al blijft hij kritisch ten opzichte van zijn dagelijkse omgeving, dit speelt geen rol meer in zijn werk. Hij is nu vrij om nieuwe snippers te vangen of te laten ontsnappen, nieuwe clusters en conglomeraten te vormen en zo zijn eigen schilderkunstig universum verder uit te bouwen.
Voor het eerst kon hij in deze schilderijen de belangrijkste elementen van zijn wereld samenvatten en deze zodanig aan anderen tonen dat ook zij het in isolement observeren van abstracties als licht, schaduw en ruimte konden meebeleven en de universele oorzaak van dit alles konden vermoeden. Van daaruit werd het gemakkelijker om de nog verhalende aspecten van lichtprojecties en schaduwen los te laten. Eerst vermenigvuldigde de kunstenaar de vlakjes die de projecties droegen en maakte doeken met indelingen van 32 en 64 vlakjes (Licht zoekt materie, 2013), waarbij hij besefte dat hij min of meer tot de snippers was teruggekeerd. Deze keer miste hij echter geen vooropgestelde samenhang meer; de fragmenten werden bouwstenen voor zijn nieuwe orde.
Het leek erop dat het werk zelf de kunstenaar dwong om los te komen van zijn biografie en maatschappelijke omstandigheden en hem in staat stelde om te experimenteren met de constructie van een puur schilderkunstige werkelijkheid. Nu trad het verlangen naar het onbegrensde universum, waarin alles door wetmatigheid en toeval ontstaat, ook sterker op de voorgrond. Daarom gebruikte John van de Rijdt dobbelstenen bij het bepalen van alle horizontale/verticale indelingen en kleurvariaties van de vlakjes die samen de composities van de schilderijen uitmaken (The Joy of One, 2014). De afwisseling van de aaneen gepakte fragmenten zorgen voor een all-over structuur, waardoor de schilderijen hun mistachtige licht en bescheiden kleur verliezen en een sterker kleurkarakter vertonen (Patroon, 2015). Er was nog slechts één stap nodig om de bredere en smallere, horizontaal en verticaal gerichte snippers vrij te laten zweven in de nachtblauwe ruimte van zijn recent werk (tweeluik, Nachtvlinder, 2016). In deze schilderijen, die een grote vanzelfsprekendheid hebben, twinkelen de snippers als sterren in het diepe blauw dat, net als de nachtelijke hemel, verschillende kleurconcentraties kent.
Hoe deze nieuwe fase verder gaat, is niet te voorspellen, maar de observaties en constructies van al die jaren hebben duidelijk hun vruchten afgeworpen. John van de Rijdt kan zich gaan concentreren op het samenvallen van zijn denken over het universum met zijn eigen werkelijkheid, waarvan hij het karakter nu door en door kent. En ook al blijft hij kritisch ten opzichte van zijn dagelijkse omgeving, dit speelt geen rol meer in zijn werk. Hij is nu vrij om nieuwe snippers te vangen of te laten ontsnappen, nieuwe clusters en conglomeraten te vormen en zo zijn eigen schilderkunstig universum verder uit te bouwen.
Katalin Herzog
April 2016.