THE IMPORTANCE OF WANDERING, een nieuw
project van Luuk Wilmering
Al voor het betreden van de expositie in
Galerie Block C te Groningen wordt duidelijk dat het nieuwe project van Luuk
Wilmering ‘bergen’ tot onderwerp heeft. Voor de ingang bevindt zich namelijk een
maquette van de tentoonstellingsruimte met in het midden een hoge, witte berg. Bovenop
staat een mannetje, op de rug gezien, die met een verrekijker de
tentoonstelling in tuurt. Waarschijnlijk ziet hij al de prachtige, ongerepte wereld
van de hoge bergen en geniet hij van de spectaculaire vergezichten.
Eenmaal in de tentoonstelling worden
dergelijke verwachtingen deels bevestigd, maar ook flink onderuitgehaald. Luuk Wilmering
maakt immers werken die op impliciete wijze vragen stellen over onze beelden van
en ideeën over de werkelijkheid. Omdat hij dit op een verleidelijke manier doet,
kunnen we van de schoonheid van zijn werk genieten, om dan door de vormgeving
gewaarschuwd te worden: kijk uit! Hier is niets zoals het lijkt!
De
kunstenaar had altijd al interesse voor de natuur, en hoewel hij in zijn
vroegere collages meestal mensfiguren gebruikte om politieke en sociale
gebeurtenissen te becommentariëren, maakte hij eveneens landschappelijk werk.
Toch heeft hij zich nooit zo op een bepaald genre, zoals de weergave van berglandschappen
gericht. Wilmering is van oorsprong een schilder en dus erfgenaam van de
westerse schilderkunst, waarin het landschap lange tijd een bijrol vervulde. Vanaf
de 15de eeuw kwamen natuurscènes voor als achtergronden van Bijbelse
taferelen, maar pas in de 17de -eeuwse, Nederlandse schilderkunst werd
het landschap een zelfstandig genre, waarbinnen schilders zich weer gingen specialiseren.
Zo iemand was Hercules Seghers (1589-1638) wiens etsen en schilderijen van
berglandschappen Wilmering in 2016 een tentoonstelling in het Rijksmuseum zag.
Ze inspireerden hem tot zijn nieuw berg-project, mede omdat Seghers nooit een
berg had gezien, maar wel in staat bleek om mysterieuze berglandschappen te verbeelden,
waarin men zou kunnen ronddwalen.
Toen
Wilmering de tentoonstelling van Seghers zag, had hij ook nog geen bergen
gezien. Zijn meest ‘bergachtige’ ervaringen had hij opgedaan in de Kennemerduinen
bij Haarlem, waar hij van de gebaande paden afwijkend, urenlang rondwandelde. Toch
ging hij bij het begin van zijn project, niet meteen de bergen in. Van zijn
eerdere collages uitgaand, kocht hij oude boeken met zwart-wit foto’s van
bergen die hij gebruikte voor een reeks van tien collages, getiteld Mountain
Diary (2017-2019). In elke collage (32 x 56 cm.) stelde hij
berglandschappen samen van hoge, besneeuwde bergen en steile rotsen. Ze lijken op
echte foto’s van echte bergen, maar ook weer niet. Deze werken vormen geen
uitsnede van een geheel, zoals foto’s dat altijd doen, en ze hebben ook net niet
genoeg samenhang om een afbeelding van een ooit bestaand landschap te zijn.
Voor deze collages gebruikte de kunstenaar delen van foto’s in verschillende
grijstinten en componeerde hiermee zijn werken binnen een vooraf bepaald kader,
waardoor ze meer aan schilderkunst dan aan fotografie verwant zijn. Wel paste hij
het juiste perspectief toe, waarin hij de delen van de afbeeldingen rangschikte,
om de geloofwaardigheid van de fotografie in te zetten. Foto’s zijn immers residuen
van een werkelijkheid uit het verleden, in tegenstelling tot schilderijen die
pas bij het maken werkelijkheden worden. Door de vermenging van fotografie en
schilderkunst in deze serie heeft de kunstenaar niet de werkelijkheid in
beeld gebracht, maar een zwart-witte droom van een onaangetaste natuur die
zowel aantrekkelijk als gevaarlijk is.
De
collages tonen een fictieve reis van tien dagen door verschillende
berglandschappen. Het tijdsverloop wordt aangegeven door tekstjes aan de bovenranden,
maar de data corresponderen ook met de dagen waarin de collages ontstonden. En
dit spel tussen onecht en echt wordt nog eens versterkt door de stippellijnen
die door de berglandschappen lopen. Ze doen aan lijnen denken die op foto’s in
toeristengidsen worden aangebracht om de beste en minst gevaarlijke routes aan
te geven. Maar wie zegt dat die routes ook deze kwaliteiten hebben? In de
zevende collage slaat de twijfel toe. Aan de linkerkant zijn een drietal klimmers
te zien die een andere route naar de top kozen; of de stippellijn is hier niet
de enige juiste weg, of ze gaan hun wisse dood tegemoet. De laatste collage bevestigt
de verwarring als de eens zo standvastige rotsen door een klotsende vloed weggevoerd
lijken te worden; alleen de vogels kunnen hun koers nog in de lucht voortzetten.
De
illusie die in Mountain Diary al belangrijk was, werkte de kunstenaar in
vier diorama’s op een andere manier uit. Het diorama (letterlijk: doorzicht) is
een vroeg 19de-eeuwse uitvinding, waarbij grote, transparante en
beschilderde doeken achter elkaar werden gehangen en zodanig werden belicht dat
er wisselende schaduwwerkingen en bewegingen konden worden gesuggereerd. Het
publiek bekeek deze illusies zittend in verduisterde theaters. Soms hadden diorama’s
enorme afmetingen, maar er bestonden ook kleinere varianten, een soort kijkkasten,
zoals de diaphanorama’s met achter elkaar geplaatste, aan beide kanten beschilderde
glasplaten, die al uit de 18de eeuw stammen.
Dergelijke
illusies hadden een breed scala aan onderwerpen: geheimzinnige, middeleeuwse
architectuur, verre oorden, bloederige slagvelden en ook Alpenlandschappen. De
manier van afbeelden echode de in de schilderkunst gebruikte schoonheidsidealen
van het pittoreske en het sublieme, aangepast aan de smaak van het massapubliek.
Met pittoresk werd naar enigszins ruwe, natuurlijke taferelen verwezen, terwijl
het sublieme voorbehouden was aan heftige natuurverschijnselen en strijdscenes.
Dergelijke gewelddadige voorstellingen boezemen angst in, maar kunnen ook
gevoelens van genot opwekken, indien ze vanaf een veilige plaats bekeken worden,
zoals bij diorama’s.
Wat al
bij de collages van Wilmering opviel, wordt in zijn diorama’s voortgezet. In zijn
collages maakt hij gebruik van kant en klare, verouderde materialen en massamedia.
Ze hebben een tijdgebonden vormgeving en bevatten de visies van hun makers, wat
nogal beperkend lijkt voor een kunstenaar. Toch zijn ze relatief makkelijk te deconstrueren
en kunnen zo, wat vorm betreft, aangepast en deels met nieuwe betekenissen geladen
worden, terwijl de zo verkregen resultaten nog vage herinneringen aan hun
oorsprong behouden. In de fictieve werken van Wilmering zorgt dit procedé voor zichtbare
en voelbare dissonanties die hij gebruikt om beschouwers enigszins te
ontregelen en ze op deze wijze tot reflectie op te roepen. De
vier diorama’s van Wilmering, (elk 38 x 60 x 10 cm., 2018) die
berglandschappen tonen, staan dichter bij de kijkkasten dan de grote diorama’s.
De achter elkaar geplaatste coulissen van bergen en rotsen zijn niet
doorzichtig, waardoor alleen opvallend licht nog greep op ze heeft. Net als in zijn
eerder beschreven collages maakt de kunstenaar hier gebruik van foto’s met
verschillende grijstinten, wat aan schilderijen doet denken. Als we dichterbij
komen – en daartoe nodigen deze kleine werken ons uit – zien we iets anders.
Dan vallen de witte randen van de afzonderlijke delen op die bij het uitsnijden
zijn ontstaan en nemen we de schaduwen waar die de coulissen op elkaar en op de
achtergrond werpen. Behalve de coulissen-werking heeft de kunstenaar hier ook
atmosferisch perspectief toegepast, opdat de illusie van het berglandschap aannemelijker
zou worden. Maar de rotsen op de voorgrond krimpen daardoor ineen, alsof ze uit
de bergen meegenomen souvenirs zijn.
In 2018,
het jaar dat hij de diorama’s maakte, kwam bij de kunstenaar de behoefte op om
daadwerkelijk de bergen in te gaan. Hij bezocht de Pilatus, een berg in
centraal Zwitserland, maar zag door de dichte mist geen hand voor ogen. Nu
lijkt dit ironisch, maar het past goed bij zijn omgang met het onechte en het
echte. Hier ervoer hij immers de echte bergwereld, waar het weer regeert en het
verlangen naar prachtige berglandschappen en geweldige vergezichten flink kan frustreren.
Zich weer op de kunst richtend, bezocht Wilmering in het Kunstmuseum Bern een
tentoonstelling van het werk van Ferdinand Hodler (1853-1918), een schilder van
spectaculaire berglandschappen.
Geïnspireerd
door de schilderijen van Hodler, begon Wilmering in 2018 panorama’s te maken.
Het panorama (letterlijk: alzicht) stamt uit de overgang van de 18de
naar de 19de eeuw en behoort tot de eerste massamedia. Panorama’s
waren in een cirkel opgestelde schilderijen op doek, meestal honderden meters
in doorsnede. Zo’n schilderij werd in een daarvoor ontworpen rond gebouw
geplaatst en van boven belicht, terwijl toeschouwers op een donker platvorm stonden
en om hun as draaiden om in de totaalillusie ondergedompeld te worden. Naarmate
de tijd vorderde, kwamen er meer zaken bij die de illusie moesten aanvullen, zoals
echte voorwerpen op de voorgrond en ook geluiden, waardoor het panorama dichter
bij het diorama kwam te staan. Vooral stadsgezichten, landschappen en
slagvelden waren voor panorama’s zeer geschikt, waarbij het pittoreske, het
sublieme en het exotische de stijl en de expressie van de beelden bepaalden.
Beide vroege massamedia begonnen aan het einde van de 19de eeuw te verdwijnen,
toen het massatoerisme opkwam en de film zijn intrede deed. Maar anders dan bij
diorama’s, die nu alleen in historische en natuurmusea voorkomen, hebben 20ste
-eeuwse kunstenaars het panorama geadopteerd om met behulp ervan processen van waarnemen
en maken of deconstrueren van illusies aan de orde te stellen.
De
panorama’s van Wilmering concentreren zich op berglandschappen en wijken, net
als zijn diorama’s, nogal af van hun historische voorbeelden. Mountain
Panorama 2 (38 x 780 cm., 2019) dat hij in deze expositie laat zien,
bevat dertien aansluitende doeken, is niet rond en wordt in een hoek van de
tentoonstellingsruimte opgesteld. Dit panorama lijkt nog het meest van alle
hier getoonde werken op ons ideaal berglandschap: een olieverfschilderij van
een majestueuze, blauwe bergketen met donkere schaduwen en lichtgroene
accenten, onderbroken door witte gletsjers en verdwijnend in een lichtblauwe en
roze verte. De ondergrond bestaat echter uit met inkjet inkt op linnen geprinte
fotoscans die beschilderd zijn. Het beeld is ontleend aan een panoramafoto uit
begin 20ste-eeuw van het Zugspitzmassiv, een bergketen tussen
Duitsland en Oostenrijk, dat de kunstenaar nooit bezocht heeft. Wilmering combineert
hier het olieverfschilderij met de collage en de fotografie in het kader van
een panoramisch berglandschap dat met het sublieme geassocieerd kan worden. Maar
dit werk doet nog iets anders. Door de horizontale uitgestrektheid van het geheel
en de panoramische voorstelling kunnen we het rondkijken wel ervaren, maar de voor
een totaalervaring noodzakelijke cirkel wordt door de presentatie ontkend. Zich
omdraaien heeft ook geen zin, aangezien het werk achter ons niet wordt voortgezet.
De kunstenaar zorgt hier dus voor een prachtig beeld, maar maakt het ons onmogelijk
om in de illusie op te gaan; hij schudt ons als het ware wakker door niet
helemaal aan onze verwachtingen te voldoen.
Het soort
toerisme, waartoe ook Wilmering een aantal pogingen ondernam, is een recent
fenomeen. De eerste bergbeklimmers waren de 18de -eeuwse voorlopers
van biologen en geologen die in de bergen fossielen en mineralen verzamelden. Daarna
werd het alpinisme een sport die het bereiken van de top als het hoogste doel beschouwde,
terwijl het massatoerisme, waarvoor geen specifieke vaardigheden nodig zijn, pas
aan het begin van de 20ste eeuw inzette. Het toerisme zelf is echter
een ouder verschijnsel. In de 18de eeuw gingen rijke jongelingen,
vooral uit Engeland, op grand tour naar Italië om hun klassieke opleiding te
voltooien. Toen dat vanwege oorlogen problematisch werd, kwam het Engelse
toerisme op gang naar de bergachtige gebieden van het Lake District en de
Schotse Hooglanden. Men ging erheen om te wandelen en om pittoreske
landschappen te tekenen. Hiervoor publiceerde William Gilpin (1724-1804) zijn reisverslagen
met voorbeelden van dergelijke landschappen; de voorlopers van toeristengidsen.
William Arthur Poucher (1891-1988), een moderne vertegenwoordiger van dit genre,
gaf na de 2de wereldoorlog rijk met foto’s geïllustreerde gidsen voor
de Engelse bergtoeristen uit.
In 2019 bezocht
Wilmering het Schotse eiland Skye. Hij had eerder foto’s van het eiland gezien in
het boek The Magic of Skye (1949) van Poucher. Bij terugkomst merkte hij
dat een aantal van zijn eigen foto’s sterk overeenkwamen met die van Poucher;
een ontdekking die tot het werk Mr. Poucher and I visited Skye (2019) leidde. Dit werk bevat zeven mappen (elk
28 x 82 cm.) in een cassette, waarin Wilmering tegenover enkele foto’s van
Poucher overeenkomende foto’s van hemzelf plaatste. Daarbij hield hij de vormgeving
van de pagina’s, de maten van de beelden en de typografie uit de jaren veertig
aan. Ondanks de overeenkomsten keek en werkte Wilmering anders dan zijn zeventig
jaar oudere voorganger. De foto’s van Poucher vertonen nog sporen van het
pittoreske, met hun fraaie wolkenpartijen, weerspiegelingen en een zorgvuldige
structurering van de rotsen, terwijl de beelden van Wilmering nuchterder, bijna
zakelijk lijken. Dit heeft er ook mee te maken dat de foto’s van Poucher
zachter zijn door het gelige papier en de enigszins grijsbruine tonen, tegenover
de foto’s van Wilmering met hun wittere papier en meer zilverige tonen. Terwijl
de kunstenaar zich hier spelenderwijs bij Poucher aansluit, maakt hij ons ook
bewust van het tijdsverloop, door ons met de verandering van visies op
schoonheid te confronteren.
Net als het
hiervoor besproken werk is het horizontale tweeluik While climbing the Storr
I found interesting stones (43
x 166,5 cm., 2019) naar aanleiding van het bezoek aan Skye ontstaan. De Storr
is een rotsachtige heuvel op het eiland, zeer geliefd bij toeristen, vooral vanwege
de puntige monolieten die er deel van uitmaken. Maar in plaats van omhoog te
kijken, maakte Wilmering foto’s van de met stenen bezaaide grond, waarvan hij er
één op museumkarton monteerde dat als een boek kan scharnieren. Op de foto legde
hij vier stenen die hij in dit gebied vond en van documentatie voorzag. Hiertoe
werd hij geïnspireerd door de manier waarop vroege geologische specimina in het
Teylers Museum te Haarlem worden geëxposeerd. De stenen, die hij als ‘relieken’
van zijn wandeling op de Storr meenam, gebruikte hij nu om op een quasiwetenschappelijke
wijze de verzamelwoede van de vroege wetenschappers te becommentariëren. Bij
dit werk sluit een ander horizontaal tweeluik aan While roaming I lived on
mushrooms and toadstools (42 x 163 cm., 2019), waarin de kunstenaar zich met
een eenzame overlever identificeert. Dit tweede werk is op soortgelijke wijze
vormgegeven als het eerste, maar is meer fictief van karakter, omdat de foto’s
van de begroeide ondergrond en de paddenstoelen van verschillende locaties afkomstig
zijn en ten bate van het ‘verhaal’ bij elkaar zijn gebracht.
Met de drie laatste werken keert de kunstenaar
als het ware terug naar zijn eerste ervaringen in de
Kennemerduinen, nu verrijkt met zowel daadwerkelijke belevenissen in als
fantasieën over berglandschappen. Maar het beklimmen van bergen en het wandelen
in bergachtige streken hebben voor hem ook andere betekenissen. De top van een
berg bereiken is het ideaal van alpinisten dat we als metafoor zijn gaan gebruiken
voor het slagen in een beroep of levensvervulling, bijvoorbeeld het
kunstenaarschap. Voor Wilmering staat het bereiken van de top dan ook voor het
verlangen om als kunstenaar te slagen. Maar hij vraagt zich ook af of je als
kunstenaar echt naar de top moet streven en of het zoeken en dwalen niet betere
uitgangspunten bieden om goede kunst te kunnen maken. Vervolgens komt hij tot
de conclusie dat aan de top komen niet zaligmakend is. Als het wel gebeurt, kan
men daar in totale eenzaamheid en betekenisloosheid achterblijven en als het
niet gebeurt, kan men ook geheel verloren raken. In het berglandschap van de
kunst bestaat er, volgens Wilmering, net als in echte berglandschappen,
voortdurend de kans op vergezichten die zowel nieuwe beloftes kunnen bieden als
voor teleurstellingen kunnen zorgen. Men bevindt zich dus steeds op de grens
van dwalen en verdwalen en hoe dat in kunstwerken kan blijken, verkent
Wilmering in dit nieuwe project dat niet voor niets The Importance of
Wandering heet.
Wandelen in de natuur om ervaringen op te
doen, betekent veel voor de kunstenaar, zoals we reeds zagen, maar hij kent aan
het wandelen nog een andere functie toe. Met wandelen begon men pas in de 18de
eeuw op zoek naar het pittoreske, zoals dat uit de landschapsschilderkunst bekend
was. In de 19de eeuw ging men vaker in de wilde natuur wandelen om
het sublieme te ervaren. Hiervan getuigt het schilderij Der Wanderer über
dem Nebelmeer (1818) van Caspar David Friedrich (1774-1840). De maquette
aan het begin van de tentoonstelling verwijst op ironische wijze naar dit
schilderij, omdat het sublieme nu problematisch is geworden. Het massatoerisme heeft
de natuur immers tot een reeks bezienswaardigheden gedegradeerd, waarin alles bezocht
en gefotografeerd ‘moet’ worden, om pas op de foto te zien wat men ter plekke heeft
gemist. Slechts het doelloos wandelen biedt nog gelegenheid om over de natuur
en onszelf te reflecteren. Voor Wilmering horen wandelen en reflecteren dan ook
bij elkaar, hoewel het laatste een opgave is.
Reflecteren over de werkelijkheid en onze rol
daarin is eigen aan de kunstenaar en vormt de basis van al zijn werk. En het
landschap, vooral het berglandschap met zijn moeilijke bereikbaarheid en potentiele
vergezichten, is zeer geschikt als onderwerp voor zijn recente collages. Bijna moeiteloos
kunnen met dit onderwerp vragen over de werkelijkheid en de menselijke
existentie verbonden worden, waarin Wilmering altijd al geïnteresseerd was. Het
landschap is een pars pro toto van de aarde, de enige werkelijkheid waarin wij mensen
kunnen bestaan, maar waaraan wij ook door fictie en fantasie willen ontsnappen.
Om de mogelijkheden tot reflectie te bevorderen, gebruikt de kunstenaar verouderde
materialen en media die vroegere visies op de werkelijkheid bevatten. Deze kan hij
vervolgens met hedendaagse en eigen opvattingen confronteren, waardoor de al
genoemde dissonanties in zijn nieuwe werken ontstaan. Aan de spanning die zo’n
procedé veroorzaakt, kunnen beschouwers zich nauwelijks onttrekken, hetgeen ook
de bedoeling van Wilmering is.
De verouderde
materialen en media bieden echter
ook nog andere voordelen in onze tijd, waarin vernieuwing in de kunst problematisch
is en kunst en cultuur nauwelijks van elkaar te onderscheiden zijn. Deze materialen
en media hebben hun actualiteit verloren, aspecten ervan zijn vergeten, maar er
hangen nog herinneringen aan hun oorsprong om hen heen. De verwerking in
hedendaagse kunstwerken van wat vergeten is en van herinneringen die nog
bestaan, kan dan ook voor verrassende, poëtische vormen en betekenissen zorgen.
Daarbij komt dat we de spectaculaire en gepopulariseerde karaktertrekken van de
massamedia, bij gedeeltelijke transformatie in nieuwe werken blijven voelen,
waardoor de kunstenaar de spanningen in zijn werk extra kan opvoeren.
Behalve de hiervoor beschreven werken, bevat
de tentoonstelling ook twee kunstenaarsboeken, die bij het dubbele doel aansluiten
dat Wilmering met zijn werk nastreeft: het oproepen tot kritische reflectie en
het bieden van poëtische vormen en betekenissen. This Book is a Fraud!
(2020) bevat een groot aantal tekstjes en enkele, onbewerkte foto’s van bergen,
waaronder een berg van vuilnis die wij maar moeiteloos blijven opwerpen. De
teksten vermengen indrukken en ervaringen van fictieve wandelingen door de
bergen met daadwerkelijke tochten door de duinen en bergachtige gebieden die de
kunstenaar ondernam. Alle teksten samen vormen een poging om fantasieën en
overweldigende ervaringen in taal weer te geven, nog voordat de reflectie banaliteiten
en vooroordelen heeft uitgefilterd en sferen in concepten heeft omgezet. Maar
het boek bestaat al voordat de reflectie haar werk kon doen en dit kan als bedrog
aanvoelen. De woorden die ertoe doen, moeten nog gevonden worden, de reflectie zou
moeten beginnen, maar mislukt vooralsnog. Het tweede boek The Importance of
Wandering (2020) komt voort uit het gelijknamige, unieke boek uit 2017-2018
dat de voorloper is van de tentoonstelling. Deze nieuwe uitgave, die achttien
collages uit het origineel en een tekst van de kunstenaar bevat, biedt een
soort samenvatting van de poëtische mogelijkheden van de tentoongestelde werken.
De zwart-witte collages van panoramische berglandschappen suggereren een mooie wandeling
die steeds hoger de bergen in voert. Aan de beelden werden teksten toegevoegd
die in populairwetenschappelijke uitgaven voor commentaar zorgen. Hier verklaren
ze echter niets, maar dragen wel bij tot het vermoede belang van het wandelen.
Aan wie zelf zo’n tocht zou willen ondernemen,
biedt de kunstenaar tenslotte een ouder werk aan, namelijk Vijf Vragen
(1992), een soort wandelstok, waaraan kaartjes hangen met vijf existentiële
vragen. Even stilstaand, kan de wandelaar zo’n vraag lezen, erover nadenken om
daarna geestelijk verkwikt de tocht weer voort te zetten. Maar misschien is de
stok na het bekijken van de tentoonstelling niet eens meer nodig.
Katalin
Herzog, januari 2020